donderdag 1 april 2010

LENTEKRIEBELS

“Brutus is dood...” Het duurde even voordat ik besefte waar het over ging. “Ik kwam de kamer binnen en toen merkte ik dat hij wel erg stil zat.” Een vriendin van me vertelde het me in bittere ernst, haar hoofd ligt gebogen. Deze uitleg moest vooral als reden dienen waarom ze zo verdrietig was de hele tijd. Het was immers een vrijdagavond vol bier en dus bepaald geen moment om verdrietig te zijn.

Amper 7 jaar en toch al op het eind van zijn leven. Brutus, een hoogbejaarde baardagaam, had — na jaren van eenzame opsluiting — op een gewone vrijdagmiddag het tijdelijke voor het eeuwige ingewisseld en lag zo stil in zijn hokje zoals alleen reptielen dat kunnen. Op het eerste gezicht niks aan de hand dus, maar zelfs de warme lamp bovenin zijn glazen gevangenis kon niet verhullen dat de ijzige kou van de dood definitief zijn intrede had gedaan.

Wat is dat toch met mensen en hun eeuwige ambivalente houding ten opzichte van dieren? Onherroepelijk moest ik terugdenken aan een zondagmiddag slenteren door de stad waarbij ik het etalageraam van een dierenwinkel passeerde. Daar, in het lijzige licht van een zestal TL-buizen, bevonden zich twee muren van opeengestapelde kooien met daarin weer vele tientallen vogeltjes. De één iets groter dan de ander, maar allemaal even kleurrijk en onrustig rondfladderend in de spaarzame ruimte die hen gegund was. Het aanschouwen van dit tafereel maakte me triest. Wat bracht iemand ertoe om deze prachtige dieren uit hun natuurlijke omgeving te halen en in een minuscuul hokje te proppen waar de gemiddelde scharrelkip nog niet dood in gevonden zou willen worden? En dat zonder ook maar een minuut stil te staan bij het simpele feit dat vogels nou eenmaal vooral goed zijn in vliegen en dat juist díe eigenschap hen nu volledig onmogelijk werd gemaakt.

In de vele jaren waarin we onszelf hebben opgewerkt van half-debiele apen naar de vraatzuchtige schepsels die we nu zijn, heeft de mensheid vooral zichzelf weten te bedienen. Tuurlijk, incidenteel wilden we nog wel eens stilstaan bij het lot van minder bedeelden en hebben we halfslachtige conferenties georganiseerd om het uitsterven van de tonijn of het Noord-Siberisch damhert te gedenken, maar ondertussen is onze moraal ten opzichte van dieren nauwelijks veranderd. Je hoeft niet bepaald een Franse atoomgeleerde te zijn om te zien dat de miljoenen koeien en varkens die we jaarlijks in onze bioindustrie tot worst verwerken een verschrikkelijk leven achter de rug hebben. Is dit dan een pleidooi voor vegetarisme? Is dit het wijsneuzerige toontje van de anti-globalist die het allemaal beter denkt te weten? Nee, absoluut niet. Maar in mijn optiek zou het pas echt van beschaving getuigen als we — nu we toch wat vrije tijd over hebben — onze lage, primaire behoeftes aan de kant zouden schuiven en ons gedrag tegenover dieren eens grondig ter discussie zouden stellen.

Sinds die bewuste zondagmiddag fantaseer ik regelmatig over een daad van burgerlijke ongehoorzaamheid. Met een fors stuk gereedschap zou ik deze arme schepsels uit hun benarde positie willen bevrijden, waarna ze — als in De rattenvanger van Hamelen — in een kleurige stoet achter me aan zouden vliegen, de vrijheid tegemoet. Het aandienen van de lente lijkt me hiervoor een geschikt moment.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Volgers